Bescheiden en pluriforme economen
Op de laatste zondag van augustus werd in het Buitenhof gediscussieerd over de economische wetenschap. Joris Tieleman en Lorenzo Fränkel van het SIREN netwerk van economie studenten die meer pluriformiteit in de opleiding willen, namen het op tegen prof. Pieter Gautier van de VU.
Heel goed dat deze discussie een keer op tv gevoerd werd, en ik heb er een paar dingen van geleerd. Om te beginnen had ik bewondering voor de twee jongeren van SIREN, die het aandurfden voor de camera met een gerenommeerde hoogleraar in discussie te gaan, en ze bleven overeind. Tijdens de uitzending moest ik regelmatig terugdenken aan de discussies die wij op de middelbare school hadden met onze docent economie over de onrealistische aannames in de modellen in ons leerboek. En ik dacht ook aan de discussies en conflicten in mijn jaren op de Leidse sub-faculteit sociologie (die studie heb ik toen net niet afgemaakt). Dat ging vaak over de maatschappelijke relevantie van de studie, en over de inhoud van het curriculum.
Ook wij hadden er – dat is van alle tijden, denk ik – al weinig van begrepen volgens onze toenmalige docenten, die het dominante paradigma met hand en tand verdedigden. Maar we lieten ons niet intimideren en bleven alternatieve boeken lezen naast en als kritiek op de verplichte literatuur. Daar discussieerden we onderling veel over, en we organiseerden soms een lezing. En we kwamen in de lessen en colleges terug met kritische vragen, opmerkingen en suggesties. Daar waren de docenten niet altijd blij mee. En soms werden we om onze tegendraadse mening uit de klas gestuurd. Maar ik heb daar wel veel van geleerd. Het doel van onderwijs zou toch moeten zijn zelfdenkende en zelfstandige burgers af te leveren: “competente rebellen”, noemt ook minister Bussemaker dat tegenwoordig. Dan moet je kritiek en diversiteit koesteren. Studenten moeten weten dat er meer benaderingen zijn, en leren oordelen hoe je een complexe wereld kunt begrijpen. Dan zien ze ook, net als wij vroeger, dat je moet weten waar je het over hebt om ter zake doende kritiek te kunnen leveren – dat is soms hard werken.
Pluriformiteit
Door het gesprek in Buitenhof werd mij duidelijk dat het eigenlijk om (minimaal) drie zaken gaat in deze discussie over de beperkingen van de economische mainstream. Er zijn, ten eerste, een heleboel scholen en benaderingen in de economische wetenschap, en daar is vaak geen of maar weinig oog voor in opleidingen en in de praktijk van economen. Dat is jammer, want het kan juist vruchtbaar zijn op verschillende manieren naar een probleem te kijken en je blikveld te verruimen. Dan wordt ook duidelijk dat je voor een onderwerp vaak bij verschillende scholen binnen de economie en/of bij andere disciplines te rade kan gaan. In de longread Economie mogen we niet aan economen overlaten, die ik met Hella Hueck (RTL) gemaakt hebt, zit een mooie vergelijking tussen 9 economische scholen. Die hebben we geleend van econoom Ha-Joon Chang, en die is verder uit te breiden met andere benaderingen en op andere thema’s.
Een voorbeeld. Volgens een neo-klassieke econoom werkt de mens om geld te verdienen om te kunnen consumeren – ik heb dat onlangs nog van een topeconoom gelezen in een opinieartikel in een krant. Werken is dus iets onnuttigs, een disutility. En als het nut dat behaald kan worden met een uur extra loon (waarmee je iets kunt kopen) niet langer opweegt tegen het onnut van een uur extra werken, dan stoppen we met werken. Zou het? Ik vind het een nogal eng en beperkt beeld van de werkelijkheid. Veel mensen werken ook voor sociale contacten, omdat ze iets nuttigs willen doen, of om andere redenen. Als je iets wil weten over de intrinsieke redenen die mensen hebben om te werken, bijvoorbeeld omdat je (zoals ik) bij de WRR aan een project bezig bent over de toekomst van werk, moet je dus niet bij neo-klassieke economen zijn. Dan heb je meer aan sociologen.
Een ander voorbeeld. Industriepolitiek staat mede dankzij de Italiaanse econoom Mariana Mazzucato weer overal op de agenda. Maar als je daarmee als overheid aan de gang wil, moet je niet bij neo-klassieke economen zijn. Dan heb je meer aan Schumpeterianen, Marxisten, ontwikkelingseconomen, of institutioneel economen. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Het gaat me er dus niet om dat mainstream economie nutteloos is en vervangen moet worden door een andere alomvattende benadering – wat zou dat moeten zijn trouwens? Het punt is dat bij een probleem dat je wil onderzoeken vaak verschillende benaderingen binnen en buiten de economie iets zinvols te zeggen hebben. Het loont de moeite daar naar op zoek te gaan en die perspectieven met elkaar te confronteren. De mainstream claimt ten onrechte dat ze de enige waarheid is.
Bescheidenheid
Een tweede punt in deze discussie over de economische wetenschap, is dat economen veel bescheidener zouden moeten zijn. Dat kwam in het korte gesprek in het Buitenhof niet zo aan de orde, maar is van groot belang. Ik loop nu ruim 15 jaar mee in Den Haag, ruim 7 jaar bij de Algemene Rekenkamer en daarna bij de WRR. En als me één ding duidelijk is geworden in die tijd, is het dat je nooit maar één oplossing voor een probleem hebt. Uit een analyse vloeit niet één-op-één voort wat voor specifiek beleid je moet voeren om een probleem of misstand op te lossen. Dat geldt zeker als die analyse met een model gemaakt is, waarin de werkelijkheid per definitie sterk is versimpeld. En waarin keuzes zijn gemaakt in de aannames. Vroeger werd economie politieke economie genoemd, want het gaat vaak over macht en belangen en strijd en het beïnvloeden van keuzes. Wanneer is de Griekse schuld houdbaar? Hoeveel groei en banen levert TTIP ons op? Het antwoord op die vragen hangt mede af van de keuzes die je maakt over de aannames in je model: “Garbage in, garbage out”, zeggen ze wel eens. Dat alles verhoudt zich slecht tot de stelligheid waarmee economen vaak claimen dat iets zus of zo aangepakt móet worden.
Ook als je vindt dat er maar één manier is om economische wetenschap te bedrijven, geldt dit. Waarom? Dat kan ik het beste duidelijk maken aan de hand van een prachtig boek van Dani Rodrik, al jarenlang een van mijn favoriete economen. In zijn One Economics, Many Recipes laat hij zien dat je vanuit een zelfde economische benadering in diverse contexten op verschillend beleid uit komt. En dat het daarbij niet om harde of neutrale wetenschap gaat. Rodrik heeft samen met zijn Harvard-collega Ricardo Hausmann de groeidiagnostiek ontwikkeld. Daarmee kun je systematisch in kaart brengen waar de grootste belemmeringen zitten (binding constraints, noemen ze die) voor economische groei in een land. In de handleiding – het Mindbook – die ze daarvoor gemaakt hebben, staat (net als in het boek van Rodrik), dat op basis van die diagnostiek een geïnformeerd gesprek mogelijk wordt over welk beleid gewenst en haalbaar is. Er is niet maar één antwoord of oplossing, maar er zijn keuzes en afwegingen (of trade-offs).
In de eerder genoemde longread schreven Hella Hueck en ik dit: “Waar we, dit alles overziend, voor willen pleiten is wat meer bescheidenheid van economen. Liever vaker verschillende opties schetsen met daarbij de voor- en nadelen en afwegingen die je kunt maken, dan ‘absolute zekerheden en waarheden’ debiteren. “If economists could manage to get themselves thought of as humble, competent people on a level with dentists, that would be splendid”, zei de bekende econoom J.M. Keynes al. Dat vraagt van economen, behalve inzicht bieden in de beperkingen van hun kennis en claims, ook meer oog krijgen voor andere scholen dan de mainstream, voor wat we kunnen leren uit de geschiedenis, en voor samenwerking met andere sociale wetenschappen.” In een email-discussie zei Lex Hoogduin, voormalig DNB-bankier en tegenwoordig hoogleraar, het als volgt: “Economen moeten leren nederig te zijn. En helaas is dat een zeer schaars goed in de mainstream.”
Wiskunde
Er is, tot slot, ook nog een discussie over de manier waarop economen wetenschap bedrijven. In de mainstream wordt tegenwoordig veel nadruk gelegd op wiskundige modellen. Bij klassieke economen zoals Smith, Marx, Mill en Ricardo was daar niks van te vinden, en Keynes moest daar niks van hebben. Maar veel economen zien dat anders tegenwoordig, en wie baat denkt te hebben bij mathematica om zijn redenering scherp te krijgen, want dát (wiskunde “disciplineert”) is vaak het argument, moet dat vooral doen. Maar het heeft geen pas om andere manieren om wetenschap te bedrijven (zoals van de klassieke economen) en om problemen te analyseren vervolgens weg te zetten als “literatuur” of “verhaaltjes”, en niet serieus te nemen.
Academici zijn vaak beroerde schrijvers. Auteur James Lough omschreef academisch schrijven een keer als “the fine art of saying in twelve words what could be said in six.” Maar goed en begrijpelijk schrijven kun je leren, net zoals je wiskunde en statistiek kunt leren. En in een essay of boek zonder wiskunde en formules kun je heel goed systematisch een probleem analyseren en een redenering op- en onderbouwen. Ik neem Dani Rodrik maar weer even als voorbeeld, want hij is een internationale topeconoom die door iedereen wordt gewaardeerd om zijn columns en boeken. Daar komt meestal geen formule of afleiding in voor (hij schrijft trouwens ook papers waarin dat wel zit hoor). Ik heb de afgelopen twintig jaar vele honderden en misschien wel duizenden boeken, rapporten en papers over globalisering gelezen. Maar De globaliseringsparadox van Rodrik, waar één driehoek (trilemma) in voorkomt, is wat mij betreft het beste wat daar tot nu toe over verschenen is. Zonder wiskunde en zonder moeilijke econometrie, en dus voor een breed publiek toegankelijk. En zó ontzettend nuttig om de wereld te begrijpen!
Een tijdje terug werd ik gebeld door een bekende hoogleraar economie die zich liet ontvallen er genoeg van te krijgen “mijn meeste tijd te besteden aan het schrijven van artikelen voor internationale tijdschriften die bijna niemand leest.” Ik snap die frustratie heel goed. Wie in het wetenschappelijk bedrijf mee wil blijven doen, staat permanent onder druk om zijn artikelen gepubliceerd te krijgen in toptijdschriften. Daar hangen carrières, hypotheken, welzijn, en studies van kinderen van af, dus ik zal de laatste zijn om daar kleinerend over te doen. Maar een beetje zelfrelativering en bescheidenheid kunnen echt geen kwaad. En ik weet uit eigen ervaring dat het ook heel bevredigend en nuttig kan zijn om het schrijven van artikelen voor toptijdschriften aan anderen over te laten, en in plaats daarvan economie toegankelijk te maken voor een breder publiek. Want economie is té belangrijk om aan economen over te laten.
(Met dank aan Hella Hueck en Monique Kremer voor suggesties bij een eerdere versie)